Notes |
- 1418-1419 veldheer van Jacoba van Beieren. Februari 1420 biedt hij zijn hulp aan aan de elect van Luik (Jan van Beieren, Jacoba's oom, de broer van haar vader) in diens strijd tegen de Bisschop van Utrecht (Frederik van Blankenburg). Die benoemde hem 16.4.1420 tot zijn tresorier in geheel Holland en Zeeland.
Hield gedurende enige jaren de burggraaf van Leiden (Philips van Wassenaar, aanhanger van Jacoba van Beieren) gevangen te Wijk bij Duurstede.
1424 betaalde hij F3300,= voor het schoutambt van Amsterdam aan Jan Heijnen en Ruysch Jacobszn.
8.1.1425 Ruwaard van Holland, Zeeland en Friesland samen met Willem van Egmond).
27.10.1425 door Philips III 'de goede' van Bourgondie benoemd tot kapitein van Haarlem ter bescherming van de stad tegen de Hoekse edelen Willem van Brederode en Nagel.
Hij kapte de gehele Haarlemmer Hout.
In oktober 1426 door Philips aangesteld als een der drie stadhouders over Holland en Zeeland (samen met Jean de Villiers en Roelant van Uutkercke).
Sloeg zijn zoon Anton dood tijdens een paardrit bij Soest.
Volgens de overlevering trok hij daarop het boetekleed aan en schonk de opbrengst van zijn landerijen te Soest voor eeuwig aan de inwoners van die plaats, die zich verplichtten op gezette tijden voor het zieleheil van vader en zoon te bidden.
Van het voorgaande zijn te Soest en omgeving nog verscheidene herinneringen te zien (ondermeer een Linde met een hek (op de Lange Brinkweg) waarop de naam van het Groot-Gaasbeker of St.Aechtengilde staat.
Dat gilde was opgericht door de deelnemers aan de diensten ter zieleheil van Jacob en zijn zoon Anton.
Jacob wordt in geen enkel document als ridder genoemd.
Wat vooraf ging:
13.6.1410 door graaf Willem VI (hertog van Hengouwen, Holland en Zeeland) beleend met oa het huis en slot van Goije.
www.xs4all.nl/~kvenjb/genealogy_nl/strijen/strijen_tekst.htm+%2Babcoude+%2Bputten+%2Bstrijen+%2B1400&hl=nl&ie=UTF-8
The lordships of Strijen <http://www.webpresentations.nl/strijen/historie.htm> and Putten were united in 1294 and stretched from Voorne to Breda, including the Groote Waard. The castle of Strijen in Oosterhout (to the right) was strategically situated on the border of the county of Holland and the duchy of Brabant. In 1320 the rich Willem van Duivenvoorde hired this castle from Beatrijs of Strijen. His nephew and heir, Jan II of Polanen, married Beatrijs' niece Oda of Hoorne. Oda's great granddaughter, Johanna of Polanen, married Engelbert of Nassau, a forefather of Queen Beatrix of The Netherlands. Jacob of Abcoude sold Putten and Strijen in 1456 to the Count of Holland <../holland/holland.htm>.
Note for: Jacob van Abcoude, - 6 Feb 1459 Index
Note: Heer van Gaasbeek (1400-1421 en 1430-1434; in 1434 vergeeft hij Gaasbeek aan zijn neef Jan van Horne, die het in 1456 verkocht), Abcoude, Putten en Strijen, heer van Walencourt, erfmaarschalk van Henegouwen, die verder ook alle goederen van Abcoude, Wijck en Duerstede van zijn oom erfde. Op 18 en 20 Juni 1410 beleent hertog Willem van Beyeren, graaf van Holland, Heer Jacob van Gaesbeek, zijn neef en raad, met ,,dat Huys en Slot van den Goye metter hofstad daar 'top staat binnen den uyttersten kant van den uyttersten cingel, item dat gerecht ten Gooye en te Houten met hoge en leege heerlijkheyd en allen anderen toebehoren".
Reeds 12 jaren later ontdoet de Heer van Gaesbeek zich weder van zijn bezit in het Goye. Op 11 October 1422 draagt Jacob heere tot Gaesbeck tot Putten en Strijen aan Vrouwe Jacoba, gravin van Holland, op de ,,heerlichede van den Goye mitter Borch, mit allen horen toebehoren, ende mitten gerechten hoghe en laghe, niet wtgesondert", hij verzoekt aan de gravin daarmede te willen beleenen Heer Jan van Vyanen, heer ter Noerdeloze.
=========================
http://www.dbnl.org/tekst/aa__001biog08_01/aa__001biog08_01_0006.php
GAASBEEK (Jakob van Abcoude Heer, van) dien wij alhier plaatsen, omdat hij op zijn waren naam, waaronder hij bij de meeste geschiedschrijvers echter niet voorkomt, in dit woordenboek niet vermeld is. Hij was de zoon van Zweder van Abcoude en van Anna van Leiningen, en stelde zich op eene onregtvaardige wijze in het bezit van de heerlijkheden Abkoude en Wijk bij Duurstede, waarbij hij die van Gaasbeek, Putten en Strijen voegde. Hij behoorde tot de Kabeljaauwsgezinde Edelen, en vatte met Willem van Egmond, bij den dood van Jan van Beijeren, in naam van Hertog Jan van Brabant, de teugels van het bewind in Holland op. Door laatstgenoemde werd hij in 1425 tot Stadhouder van dat gewest benoemd en hij bande de Hoeksche Edelen uit Holland, beschreef heirvaart, om de plaatsen en sterkten die de zijde van Jakoba van Beijeren hielden tot onderwerping te dwingen, en sloeg in 1425 het beleg voor Schoonhoven, hetwelk hij in Augustus van dat jaar moest opbreken. In het vervolg door Filips van Bourgondië, wiens gunsteling hij was, van het stadhouderschap ontslagen, werd hij den 13den Augustus 1428 door dezen tot lid van den regeringsraad aangesteld.
[p. 3]
Hij maakte zich vervolgens beroemd door in September 1441 te Utrecht een steek- of tournooispel aan te leggen, waar hij boven andere ridders uitmuntte. Hij werd in 1449 wegens verzet tegen Bisschop Rudolph van Diepholt gevangen genomen, doch op verzoek van Jan van Lannoi, Stadhouder van Holland en Zeeland, en met afstand van vele zijner heerlijkheden, ontslagen, doch gebannen. In 1455 door Bisschop Gijsbrecht van Brederode teruggeroepen, geraakte hij weder in het bezit zijner goederen, en strafte in 1457 de wederspannige burgers van Wijk bij Duurstede. Verder wordt zijn naam in de geschiedenis niet vermeld en hij is omstreeks 1459 overleden. Hij was gehuwd, eerst aan Johanna van Ligne, daarna aan Margaretha van Schoonvorst, doch stierf kinderloos. Zijne heerlijkheid Abkoude en de stad Wijk bij Duurstede, met het slot, vervielen aan het Sticht, welk het vruchtgebruik dezer goederen voor veertienduizend gulden van hem gekocht had. De bastaard Anthonij van Bourgondië betwistte evenwel later dat eigendomsregt, en de Staten van het Neder-Sticht waren, op aandrang van Karelde Stoute, genoodzaakt andermaal daarvoor nog dertienduizend gulden aan hem uit te betalen.
In hoeverre het verhaal waar is, dat Jakob van Gaasbeek zijn eenigen zoon in drift met zijn stok zoodanig op het hoofd sloeg dat deze het bestierf, durven wij niet beslissen.
Zie Burman, Utrechtsch. Jaarb. D. I. bl. 87, 88, 103, 106, 241, D. II. bl. 11, 42, 131-134, 296, 344, 395; (van Heussen en van Rhijn) Oudhed. van Deventer, D. II, bl. 49; Hoogstraten, Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 360, 361, D. II. bl. 583; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. II. bl. 496, 504, 518, St. III. bl. 87, 98, 102; Kronijk van het Hist. Gen. te Utr. D. V. bl. 286, D. VII. bl. 276, 278, van der Chijs, de Munten van Holl. en Zeel. bl. 156; De Navorscher D. I. bl. 154, 184, 185, 209, 210.
|